4.2.10: 1830 - 1910 - Financiering, oplagen en prijzen


Hoewel uitgaven 'voor rekening van de auteur' wel voorkwamen, werden vrijwel alle boeken en periodieken via financiering door en voor risico van uitgevers-boekverkopers op de markt gebracht. Een klein percentage ervan werd op voorhand gefinancierd via intekening; ook richtten uitgevers zich voor bijdragen tot de koning, of gaven ze boeken 'gratis' (als premie) uit. De nettoprijs van een boek werd bepaald door 1. honorarium, 2. zetten, correctie, illustratie, drukken en papier, 3. innaaien of binden, 4. exploitatiekosten voor reclame, advertenties, prospectussen en dergelijke en 5. bedrijfskosten. Het grootste deel van de kosten lag aanvankelijk in de sfeer van het papier. Illustraties (onder andere kopergravures) waren over het algemeen duur. Later in de periode werd ook het honorarium een kostenpost van betekenis.

Zo waren anno 1810 de productiekosten van het kinderboek van C.F.W. Jacobs, Alwin en Theodoor (134 pp.) ƒ 323,- (circa € 127,-) waarbij voor zet- en drukloon ƒ 70,- (21,7%, circa € 32,-), voor papier ƒ 44,- (13,6%, circa € 20,-), voor graveren van plaatjes ƒ 122,60 (37,9%, circa € 56,-) en voor vertaalkosten ƒ 42,50 (13,2%, circa € 19,-) werd betaald. Anno 1869 bedroegen de totaalkosten voor De familie Guldenarm (195 pp.) van Agatha ƒ 381,62 (circa € 173,-): zetten en drukken ƒ 65,70 (17,3%, circa € 30,-) (ƒ 44,10, circa € 20,-, zetloon en ƒ 21,60, circa € 10,-, drukloon), papier ƒ 82,- (21,4%, circa € 37,-) en auteurshonorarium ƒ 120,- (31,4%, circa € 54,-).

In de nettoprijs per exemplaar was ook de winst voor de uitgever opgenomen. Nettoprijs en rabat (winst voor de debitant) leverden de particuliere verkoopprijs op.

Oplagen waren, afhankelijk van de aard van het werk, aanvankelijk nog relatief laag (500-1000), met uitzondering van zogenaamde 'steady sellers' als populaire schoolboekjes (2000-3000 per oplage) die als totaaloplage konden oplopen tot 10.000 of hoger. Wetenschappelijke werken en de meeste romans hadden over het algemeen geen hoge eerste druk (500-750), maar wanneer een werk populair werd of de uitgever een goedkopere uitvoering op de markt bracht (bijvoorbeeld in een serie of in kleiner formaat), konden de aantallen oplopen tot ettelijke duizenden per oplage.

In de tweede helft van de eeuw nam het aantal geproduceerde titels weliswaar toe, maar lijken de oplagen, enkele uitschieters daargelaten, gemiddeld niet enorm toe te nemen. De tweede helft van de eeuw liet vooral een stijging zien in de oplagen van opnieuw uitgebrachte titels, bestemd voor een minder draagkrachtig en vooral breed publiek: Gedichten van De Schoolmeester/Gerrit van de Linde (7000), Werken van P.A. de Genestet (15.000). Oplagen van literaire series vertoonden een uiterst grillig beeld, afhankelijk van doelgroep en prijs, en varieerden van 600 (Polycolor) tot 10.000 (50 cents-editie), waarbij individuele titels een nog hogere totaaloplage behaalden.

Ten aanzien van kranten (dagbladen en weekbladen) markeert de opheffing van het dagbladzegel de economische bevrijding van de pers uit de knellende banden van de fiscus. Dit had niet alleen een sterke stijging van het aantal kranten tot gevolg, maar ook een sterke verhoging van de oplagen. Tussen 1870 en 1892 steeg de oplage van Het nieuws van den dag van 5220 naar 37.000 exemplaren. Ook de financiering veranderde allengs van privé-onderneming van individuele uitgevers (bijvoorbeeld de Arnhemsche courant) naar kranten die via naamloze vennootschappen werden gefinancierd. Eind 1885 werden reeds 23 kranten via dagbladvennootschappen uitgegeven. De oudste was de in 1843 door H. Nijgh opgerichte Nieuwe Rotterdamsche courant die een jaar later tot NV werd omgevormd.


auteur: B.P.M. Dongelmans
 
 


Financiering, oplagen en prijzen



periodieken

Definitie: seriële publicatie waarvan de elkaar opvolgende afleveringen of delen met een zekere regelmaat verschijnen, zoals tijdschriften, dagbladen, jaarboeken.