3.2.1: 1725 - 1830 - Inleiding


Zeker tot het laatste kwart van de achttiende eeuw is er nog steeds sprake van een grote grafische productie waarvan echter een afnemend deel voor de buitenlandse markt was bestemd, zodat de overheersende positie van de Republiek als boekproducent langzamerhand verdween. In technisch opzicht traden er met betrekking tot zetten en drukken geen essentiële veranderingen op. De innovaties van rond 1800 traden in het buitenland op en drongen hier pas zeer geleidelijk door. Aan het einde van de eeuw zien we nog wel een opleving van het nationale elan, maar een gunstig klimaat voor enige industrialisering van het ambacht van het produceren van boeken ontbrak. Vanuit het ambacht zelf werden klachten geuit over de achteruitgang in typografische kwaliteit. Technische handleidingen voor het zetten en drukken ontbraken zo goed als geheel: angst voor concurrentie bracht mee dat de voorheen om haar kwaliteit bewonderde boekdrukkunst met een waas van geheimhouding omgeven werd. Dit alles hangt mogelijk samen met de conservatieve organisatie van uitgevers (boekhandelaars) en drukkers in de gilden: per stad georganiseerde gesloten uitgeversverenigingen, die in feite een monopoliserend doel hadden en die dan ook in de Franse tijd opgeheven werden (vanaf 1815 kwam de nog steeds bestaande Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels ervoor in de plaats).

Het uiteengaan van de beroepen van uitgever en drukker kreeg in deze periode zijn beslag: uitgevers hadden vaak geen eigen drukkerij meer, bijvoorbeeld Luchtmans. In vele gevallen was er sprake van samenwerking tussen verschillende uitgevers in zogenaamde compagnieën, enerzijds om hoge investeringen in kapitaal te spreiden, anderzijds om het risico van nadruk te beperken. Zeker aan het einde van de periode komt de auteur als participant van het productieproces naar voren.


auteur: F.A. Janssen
 
 


Inleiding