1.2.10: 1460 - 1585 - Financiering, oplagen en prijzen


Zodra de drukkunst haar intrede deed was er één radicale ontwikkeling die het karakter van de boekproductie voorgoed veranderde. Het produceren van boeken in druk eiste investering van kapitaal met een lange aanloopperiode eer winst verwacht kon worden. Drukkers-uitgevers moesten de druktechniek beheersen, maar even onmisbaar was ondernemingstalent.

Een volledig beeld van de financiële aspecten van een drukkerij kan alleen verkregen worden wanneer een archief integraal is overgeleverd. Voor de Nederlanden is dat pas het geval met de drukkerij van Plantijn, op zichzelf een onderneming van uitzonderlijke omvang. Te beginnen met de vroegste periode geven civiele processen in het Duitse taalgebied ons veel inzicht in de regelingen voor het financieren van drukken, en schriftelijke contracten in landen ten zuiden van de Alpen verschaffen rechtstreekse informatie. Wij mogen ons voorstellen dat veel hiervan ook van toepassing is op de Nederlanden. Uit zulke gegevens weten wij dat genootschappen, vaak van tijdelijke aard en gevormd voor het financieren van een enkel boek, een gebruikelijke achtergrond waren, die niet altijd aangegeven is in de boeken zelf. Een andere vorm van associatie is beschermheerschap, of een opdrachtgever die de uitgave geheel financierde.

Voor de Nederlanden ontbreken rechtstreekse gegevens over oplagen vroeger dan het archief van Plantijn. Voor de allervroegste boekdruk in Europees verband, de Gutenberg-bijbel, is een oplage van ongeveer 175 exemplaren berekend. In Rome publiceerden de vroegste drukkers, Konrad Sweynheym en Arnold Pannartz, een lijst van het aantal exemplaren dat zij gedrukt hadden tussen 1465 en 1471. Hieruit blijkt dat een oplage van 275-300 exemplaren per editie toen gangbaar was, soms herdrukt met een soortgelijk aantal. Voor de Neurenbergse kroniek (1493) wordt aangenomen dat Anton Koberger 1500 exemplaren drukte voor de Latijnse uitgave en 1000 voor de Duitstalige. Deze aantallen geven een redelijke schatting van minimum en maximum voor vroege drukken in de Nederlanden. Voor de Biblia Regia of Koningsbijbel (1568-1572) een onderneming die een enorme investering in voorbereidende studie, organisatie en materiaal vereiste, drukte Plantijn een oplage van in totaal 1213 exemplaren, op vier verschillende papiersoorten, met prijzen variërend van ƒ 70,- tot ƒ 100,-, terwijl 23 exemplaren op speciaal papier en op perkament alleen voor de opdrachtgever (Philips II) bestemd waren.

Wat bekend is over de prijzen van boeken in de Nederlanden in deze periode is grotendeels afhankelijk van aantekeningen van kopers in exemplaren en verspreide archivalische gegevens. Bij de interpretatie van zulke losstaande gegevens is het moeilijk de waarde van die geldsommen in verhouding tot andere levenskosten te bepalen. De kosten van een groot boek bleven hoog, maar het gedrukte boek was minder kostbaar dan het handschriftelijke. Voor de Nederlanden bestaat een belangrijke bron, de lijst van 105 boeken die in 1483 door Petrus Actor en Johan van Westfalen verkocht werden aan Thomas Hunt, boekhandelaar in Oxford. Analyse van de prijzen die op deze lijst genoteerd zijn, heeft geresulteerd in het berekenen van een prijs per gedrukt vel.


auteur: L. Hellinga
 
 


Financiering, oplagen en prijzen



contracten (drukkers-, uitgevers-)

Definitie: schriftelijk vastgelegde overeenkomst waarin wederzijdse verplichtingen worden aangegaan tussen personen en instellingen die deel uitmaken van het boekenbedrijf.



drukkers-uitgevers

Definitie: iemand die beroepshalve boeken uitgeeft, drukt én verkoopt. In de eerste eeuwen na de uitvinding van de boekdrukkunst was een uitgever vrijwel altijd tegelijkertijd ook drukker of boekverkoper; pas vanaf het begin van de 19e eeuw leidde toenemendespecialisatie binnen het boekenbedrijf tot het huidige onderscheid in beroepsgroepen.