5.1.3: 1910 - heden - Papier (incl. productie, watermerken, papierhandel)


Fundamentele vernieuwingen in de productietechniek vonden in deze periode niet plaats. Papier werd nog steeds vervaardigd met behulp van Fourdrinier-machines, met houtslijp en cellulose als de belangrijkste grondstoffen. Wel werden op ieder onderdeel van de productie verbeteringen ingevoerd. In het begin van de eeuw werd overgeschakeld van stoom op elektriciteit als energiebron. Papiermachines werden breder en sneller. Rond 1850 maakte een Fourdrinier-machine, afhankelijk van de kwaliteit papier, 3 tot 20 meter per minuut, met een breedte van anderhalve meter, rond het jaar 2000 komen sommige papiersoorten met 1830 meter per minuut uit de machine. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden nieuwe chemische procédés ontwikkeld voor de efficiëntere bereiding van cellulose, waarbij bovendien de vezels minder werden beschadigd, zodat sterker papier kon worden gemaakt. Sinds de jaren zeventig sturen computers de vochtigheidsgraad en chemische samenstelling van het papier en registreren de voorraden. De verscheidenheid van papiersoorten en de specialisatie van papiermachines namen toe. Zo werd vanaf de jaren twintig glossy papier gemaakt voor de fotobladen die toen begonnen te verschijnen. Tegenover deze toenemende verscheidenheid stond de standaardisering van de papierformaten, volgens het papierbesluit van 1922. De zogenaamde DIN-formaten, die nog steeds worden toegepast, waren afgeleid van vier standaardformaten, A, B, C en D (het bekendste is het A4-formaat).

De Nederlandse papiernijverheid en -handel heeft ruim geprofiteerd van de enorme stijging van het papierverbruik in deze eeuw. In 1920 werd in Nederland 70 miljoen kilogram papier gemaakt, in 1988 2,5 miljard kilogram. De twee wereldoorlogen, de economische crisis van de jaren dertig en de beide oliecrises in de jaren zeventig brachten ernstige problemen mee in de grondstoffen- en energievoorziening, maar na elke crisis werd de productiecapaciteit uitgebouwd. De papiernijverheid werd gekenmerkt door concentratie en schaalvergroting. Tot ongeveer 1960 gebeurde dat vooral doordat ondernemingen hun machinepark uitbreidden, daarna grotendeels door perfectionering van het productieproces en door fusies. Als vanouds was de papiermarkt een internationale aangelegenheid.In 1939 was 33% van het in Nederland gebruikte papier van buitenlandse herkomst, in 1990 was dat 77%. Vooral krantenpapier werd in toenemende mate uit het buitenland (Canada, Finland) betrokken. Anderzijds werd in 1939 23% van de Nederlandse productie in het buitenland verkocht en in 1990 74%. Hergebruik van oud papier werd een steeds belangrijker middel om de afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers van houtpulp te verminderen en, vanaf de jaren zeventig, om aan milieueisen tegemoet te komen. Oud papier vormde 36% van de grondstof in 1970, en 77% aan het begin van de eenentwintigste eeuw.

Opvoering van de productiecapaciteit verliep in de papierindustrie doorgaans in grote stappen, omdat het ging om zeer grote en dure machines. Een sterke afwisseling van onder- en overcapaciteit was daarvan het gevolg. Samen met de afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers van grondstoffen en een sterk conjunctuurgevoelige internationale markt maakte dit het papierbedrijf, ondanks de groeiende vraag naar papier, tot een risicovolle onderneming. Dat verklaart waarom papierfabrikanten gedurende de hele twintigste eeuw hebben gepoogd om door samenwerking de afzet en de prijzen te beheersen en al te scherpe concurrentie te voorkomen. Aanvankelijk werden daartoe vooral informele kartels gebruikt. Binnen de Vereniging van Nederlandse Papierfabrikanten, opgericht in 1904, werden afspraken gemaakt teneinde concurrentie tegen te gaan. Ze fungeerde tevens als krachtige lobby bij de overheid, die immers een sleutelrol speelde in de regulering van export en import. Ook de papiergroothandelaars hadden een vereniging, de in 1909 opgerichte Vereeniging van Nederlandsche Papiergroothandelaren (vanaf 1936 de Nederlandsche Bond van Papiergroothandelaren), waarin informele prijsafspraken werden gemaakt.

Vanaf de jaren zeventig nam de samenwerking tussen papierfabrikanten steeds meer de vorm aan van fusies. Aanvankelijk waren dat grotendeels overnames van kleine Nederlandse bedrijven door de grote drie: Van Gelder, Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek en Bührmann-Tetterode. Vanaf het midden van de jaren tachtig nam het concentratieproces internationale vormen aan. De belangrijkste Nederlandse papierbedrijven werden toen overgenomen door grote buitenlandse ondernemingen in bosrijke landen, zoals Canada, de Verenigde Staten en Finland, die al lang een groot deel van de pulp- en celluloseproductie verzorgden, maar vanaf de jaren zestig ook een steeds groter aandeel in de papierproductie veroverden.


auteur: D. van Lente
 
 


Papier (incl. productie, watermerken, papierhandel)



DIN-formaten

Definitie: papierformaten (oorspronkelijk: Deutsche Industrie-Norm, 1918) die de eigenschap hebben dat de verhouding tussen lengte en breedte van het vel gelijk blijft bij halvering. Er is een A- en een B-reeks.