4.4.5: 1830 - 1910 - Institutionele bibliotheken


In de bibliotheekgeschiedenis vormen de jaren 1880-1910 een dynamisch tijdvak van vernieuwing, de daaraan voorafgaande vijftig jaar stond vooral in het teken van consolidatie en een - betrekkelijk bescheiden - groei van de collecties.

Allereerst de periode 1830-1880. De Koninklijke Bibliotheek ontwikkelde zich tot een centrum van incunabelstudie, met name door bibliothecaris Johannes Willem Holtrop (bibliothecariaat 1835-1869). De belangrijkste universiteitsbibliotheek bleef die van Leiden, wettelijk erkend als deze universiteit was als 'eerste hogeschool' met voorrang boven andere. Vooral onder bibliothecaris Jacob Geel (bibliothecariaat 1833-1858) werd het bezit verrijkt met aankoop of door schenking van geleerdenbibliotheken. Ook een deel van de boeken uit de opgeheven hogescholen van Franeker en Harderwijk vond zijn weg naar Leiden.

Onder invloed van professionalisering in bepaalde beroepen en vanuit een groeiend nationalisme - vooral in de vorm van liefde en belangstelling voor de eigen provincie - ontstond rond 1850 een aantal nieuwe bibliotheken zoals de bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (vooral door toedoen van Frederik Muller), de openbare bibliotheek Arnhem, de Provinciale Bibliotheek Friesland en de Provinciale Bibliotheek Zeeland. Mede onder indruk van de Engelse Public library act van 1850 richtten jonge Rotterdamse liberalen het Rotterdams Leeskabinet op.

Bij de volksbibliotheken bleven de Nutsbibliotheken het belangrijkst, maar in het kader van de verzuiling ontstonden ook talrijke confessionele volksbibliotheken zoals die van christelijke jongelingenverenigingen en de rooms-katholieke parochie- en Sint-Vincentius-bibliotheken. Een leeszaal hadden de volksbibliotheken niet, zij waren zuivere uitleenbibliotheken met veelal een bezit van louter verstrooiende aard van zo'n duizend boeken.

Omstreeks 1880 zet een vernieuwingsproces in onder invloed van een complexe reeks van factoren zoals de steeds toenemende boekproductie, de economische groei, de specialisatie binnen de wetenschappen en de toenemende volksontwikkeling. De overheid ging zich intensiever bezighouden met de Koninklijke Bibliotheek en de universitaire bibliotheken, getuige het optreden van Jhr. mr. Victor de Stuers, van 1875 tot 1901 hoofd van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Dr. W.G.C. Bijvanck was van 1895 tot 1921 bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. Hij wilde van haar een meer dynamische, open culturele instelling maken. Hij liet onder meer kleine bibliografieën over actuele onderwerpen samenstellen en richtte een afdeling Documentatie op die een lopende bibliografie vervaardigde van in Nederlandse tijdschriften verschenen artikelen. Deze activiteiten brachten hem in conflict met het departement en collega-bibliothecarissen die nadruk legden op een goed catalogusapparaat.

De groei van het boekenbezit in de wetenschappelijke bibliotheken, met name de universitaire, maakte een nieuwe vorm van de catalogus en nauwkeuriger titelbeschrijving noodzakelijk. De catalogus in boekvorm met supplementen maakte plaats voor de kaartcatalogus, openingstijden werden ruimer, aanschaf van actuele literatuur werd steeds belangrijker. Als grote vernieuwer van het wetenschappelijk bibliotheekwezen geldt dr. P.A. Tiele (1834-1889), die zijn loopbaan begon als assistent van Frederik Muller, werkzaam was bij de universiteitsbibliotheek Leiden en die de laatste tien jaar van zijn leven bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek Utrecht was.

Omstreeks 1900 startte de 'leeszaalbeweging', het streven van een aantal pioniers, onder de bevlogen leiding van dr. H.E. Greve (1878-1957) om in navolging van de Engels-Amerikaanse public library ook in Nederland 'openbare bibliotheken en leeszalen' op te richten. De eerste kwamen in Utrecht (1892) en Dordrecht (1899). In 1908 verenigden de zes 'leeszalen' van toen zich in de CV, de Centrale Vereniging voor Openbare Bibliotheken en Leeszalen. De CV verwierf een - heel bescheiden - rijkssubsidie en werd motor in de expansie van het openbare bibliotheekwezen dat, overigens onder de koepel van de CV, strikt gescheiden was in de sectoren algemeen, protestants-christelijk en rooms-katholiek.


auteur: P. Schneiders
 
 


Institutionele bibliotheken



nutsbibliotheken

Definitie: bibliotheek in stand gehouden door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen: een in 1784 opgerichte maatschappij voor volksonderwijs en opvoeding in de algemeen christelijke geest van verdraagzaamheid en vaderlandsliefde.