|
|||||||||||||||||||||
|
4.2.2: 1830 - 1910 - Organisatie drukkerij/uitgeverijAls gevolg van ingrijpende technische veranderingen wijzigde zich de inrichting en organisatie in de drukkerij. De houten drukpersen, bediend door twee mensen, werden vervangen door stoompersen en later door elektrisch aangedreven drukpersen (onder meer de degelpers), cilinderdruk en rotatiedruk. Ook de introductie van zetmachines (linotype en monotype) veranderde het beeld van de drukkerij volkomen. Vergroting van de productiecapaciteit ging hand in hand met de verkorting van de productietijd. De verhouding tussen de patroons en de drukkers kwam daardoor steeds sterker onder druk te staan. Zowel in de uitgeverij als de drukkerij bestond nog een sterke hiërarchische verhouding, tussen eigenaar en werknemers en tussen werknemers onderling. In de drukkerij waren, naast de eigenaar (patroon), een meesterknecht, kwekelingen, gezellen, letterzetters, drukkers en correctoren werkzaam. Van een aparte vormgever is nog geen sprake. De meesterknecht was, na de patroon, het hoofd van de drukkerij, aan wie gehoorzaamheid verschuldigd was. Hij zorgde voor vuur en licht en voor de sluiting van de drukkerij. Hij had overzicht over alle werkzaamheden en het materieel. Afhankelijk van de grootte van de drukkerij was de organisatie meer of minder ingewikkeld. Achter het toenemend aantal drukkers (1850: 175, 1880: 425, 1890: 683 en 1909: 1000) ging een gemêleerd gezelschap schuil. Het varieerde van kleine handelsdrukkerijen met een enkele degelpers, vooral gericht op de lokale en regionale markt, tot landelijk opererende inrichtingen met diverse snelpersen die gedwongen waren tot een continue productie van nieuwe uitgaven.Veelal waren de drukkerij en uitgeverij familiebedrijven. Ook hier kan de uitgever-drukker De diverse taken in de uitgeverij zoals de zorg voor de administratie, correspondentie met auteurs, graveurs, tekenaars, binders, de expeditie van fondsartikelen, de papier- en fondsopslag waren nog in één hand, maar naarmate een firma groeide, werden deze zaken aan verschillende chefs (boekhouders) overgelaten. Bestond de firma van A.W. Sijthoff in 1851 nog uit negen personen, anno 1890 werkten er 118 mensen. De organisatie in de uitgeverij was vooral nog een zaak van persoonlijk inzicht van de eigenaar bij het aannemen van manuscripten, het contact met de auteurs en een goede exploitatie van de fondsartikelen. De uitgever-boekhandelaar leerde zijn vak in de praktijk, vooral door bij verschillende gevestigde firma's, hier of in het buitenland, in de leer te gaan. Het verwerven van nieuwe fondstitels was een belangrijk doel van de uitgever, waarbij nieuwe en oude, oorspronkelijk Nederlandse of vertaalde titels het fonds uitmaakten. Fondsverwerving geschiedde op fondsveilingen, via het verkrijgen van de vertaalrechten op buitenlandse titels of door het aantrekken van nieuwe auteurs. Een goede exploitatie van het fonds werd, behalve door diversificatie in uitvoering, bereikt door jaarlijks de boekhandel te bezoeken, aanvankelijk nog door de uitgever-boekhandelaar zelf, later door commissionairs. Op deze reizen (meestal in maart/april) werd de jaarrekening over het voorbije jaar opgemaakt aan de hand van geleverd en geretourneerd commissiegoed. Toen in de loop van deze periode de moderne uitgever (dus zonder boekwinkel) volledig afhankelijk werd van de verkoop aan debitanten, was als gevolg van een groeiende markt en toenemende concurrentie een actieve en alerte houding steeds noodzakelijk. Via prospectussen, advertenties, winkelbiljetten, recensies en premies kon de uitgever nieuw verschenen titels onder de aandacht van debitant en particulier brengen; oude titels werden opnieuw geëxploiteerd via titeluitgaven, prijsvermindering (voor zowel de debitant als de particulier) of door ze te gelde te maken op fondsveilingen. auteur: B.P.M. Dongelmans |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|