|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
2.4.2: 1585 - 1725 - Onderwijs en alfabetiseringEconomische expansie en een stijgende welvaart hebben het onderwijsaanbod en de onderwijsdeelname in de Republiek stellig bevorderd. Bovendien werd het lager onderwijs gezien als middel om de gereformeerde godsdienst te verbreiden en consolideren. Na de Synode van Dordrecht (1618-1619) werd de greep van de calvinistische kerk op het onderwijs nog eens versterkt. Arme kinderen moesten gratis onderwijs krijgen, een wens die pas in de achttiende eeuw op grotere schaal gerealiseerd werd. Schoolmeesters hadden recht op een vergoeding van de overheid. Ze dienden het formulier van enigheid te ondertekenen waarmee ze beloofden hun onderwijs in dienst te stellen van het gereformeerde geloof. Door de stad aangestelde scholarchen hielden toezicht. In de zestiende eeuw scheidde de onderschool van de grote school zich af van de Latijnse bovenschool. In zeventiende eeuw functioneerde de eerste als Nederduitse school naast en los van de tweede, de Latijnse school. De meeste kinderen bezochten de Nederduitse school tussen hun vijfde en tiende jaar. In de stad bestond het onderwijsaanbod uit stadsscholen, particuliere bijscholen, armenscholen en soms ook wees- en kinderhuizen waar elementair onderwijs verzorgd werd. In de dorpen overheerste de dorpsschool. Naast de Nederduitse school waren er in de stad de duurdere Franse-en-Nederduitse scholen waar naast het elementaire leerprogramma ook Frans en rekenen, en soms ook boekhouden, wiskunde en aardrijkskunde gegeven werden. Op de 'echte' Franse school, bestemd voor meisjes die niet naar de Latijnse school mochten en voor mannelijke leerlingen van eenvoudige komaf, werd het onderwijs geheel in het Frans aangeboden. Onderzoek naar het aanbod en de aard van het lager onderwijs in de stad en op het platteland toont aan, dat men in deze periode vrijwel overal kon leren lezen en schrijven. Scholen voor elementair onderwijs werden door jongens en meisjes bezocht. Daarna gingen vooral kinderen uit de hogere kringen naar aparte scholen. De Latijnse scholen waren exclusief bedoeld voor jongens. Overigens besloten nogal wat echt gefortuneerde, veelal adelijke, ouders hun kinderen helemaal niet naar school te sturen, maar ze huisonderwijs te (laten) geven. Op de Nederduitse school werd naast godsdienst, lezen en schrijven onderwezen. Het leren lezen verliep traag vanwege de methode van het spellend lezen. Bovendien moesten kinderen de verschillende alfabetten leren die als schrijfletter en drukletter werden gebruikt. Hoofdelijk onderwijs was de regel. Oudere en jongere kinderen, jongens en meisjes zaten in één ruimte, werkten individueel in hun eigen tempo en werden om de beurt overhoord. De voornaamste schoolboeken voor het leesonderwijs en schrijfonderwijs waren het Kleine ABC-boek en Grote ABC- of Haneboek, Trappen der jeugd en de Letter-konst en Zendbrieven. Als vervolglectuur werden de Spreuken van Salomo en de Historie van David gebruikt. Historische leesstof werd geboden door de Spiegel der jeugd en de Nieuwe spiegel der jeugd, handelend over de wreedheden van de Spanjaarden en de Fransen tegen de Nederlandse bevolking. Hoewel het rendement van het elementair onderwijs in de Republiek moeilijk is vast te stellen, wijzen enkele lokale gegevens op een relatief hoge alfabetiseringsgraad. In Amsterdam kon in 1630 57% van de mannen en 32% van de vrouwen tussen de 20 en 35 jaar hun ondertrouwakte ondertekenen. In 1680 was dat gestegen tot respectievelijk 70% en 44% en in 1729/1730 tot 76% en 51%. Calvinisten en lutheranen scoorden daarbij hoger dan katholieken. Stedelingen waren niet per definitie beter geschoold dan dorpelingen. Op basis van notariële akten uit de periode 1659-1705 en weesboeken uit de periode 1616-1705 zijn eveneens hoge alfabetiseringscijfers voor het dorp Graft berekend: uit de eerste bron kwam een gemiddelde van 77,79% mannelijke ondertekenaars en 43,74% vrouwelijke, uit de tweede respectievelijk 82,60% en 24,07%. Het zetten van een handtekening wordt overigens gezien als een belangrijke, maar zeker geen eenduidige indicatie voor de leesvaardigheid en schrijfvaardigheid. Ook de gebruikte bronnen voor het handtekeningcriterium zijn niet altijd representatief. auteur: J. Salman |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|