2.1.5: 1585 - 1725 - Illustraties en decoratie


Ook de boekillustratie droeg bij aan de glorie van de Gouden Eeuw, zij het dat haar eigen bloeiperiode maar van zeer korte duur was. Als 'gouden eeuw' van het Noord-Nederlandse geïllustreerde boek geldt de periode 1600-1635. Pas in de laatste decennia van de zeventiende eeuw was er weer een opbloei, vooral dankzij het werk van enkele inventieve prentkunstenaars. Tegenover de artistieke hoogtepunten stonden gedurende de hele eeuw veel doorsnee en middelmaat, zoals herdrukken van oude platen en tweederangs imitaties van succesvolle illustraties. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is dergelijk beeldmateriaal bepaald niet minder interessant. Het bereik ervan moet immers in velerlei opzicht groter zijn geweest dan dat van de werken van de gerenommeerde boekillustrator.

Hoe groot de productie in de Noordelijke Nederlanden precies was, is moeilijk te zeggen. Voor de periode 1575-1700 is wel eens het aantal van 12.500 geïllustreerde boeken gesuggereerd. Een deelonderzoek naar zo'n 250 boeken leverde bijna 2600 illustraties op. In de eerste decennia van de zeventiende eeuw was er een sterke toename van geïllustreerde uitgaven: pamfletten en nieuwskaarten, historische en topografische werken, atlassen en reisjournalen, wetenschappelijke en krijgskundige verhandelingen. Esthetisch gezien nemen embleemboeken en liedboeken een voorname plaats in. De mooiste hebben het karakteristieke oblongformaat en zijn voorzien van illustraties van de beste Nederlandse prentkunstenaars. Voorbeelden zijn Roemer Visschers Sinnepoppen (1614), met prenten van Claes Jansz. Visscher, en Starters Friesche lust-hof (1621), geïllustreerd door Jan van de Velde. Andere belangrijke boekillustrators waren Jacques de Gheyn, Crispijn de Passe, David Vinckboons en Adriaen van de Venne.

Ongetwijfeld kan deze bloeiperiode gedeeltelijk worden verklaard door het wegvallen van Antwerpen als belangrijk productiecentrum na 1585, met uitzondering van het werk van de Moretussen en Rubens. Vlaamse immigranten leverden een vooraanstaande bijdrage aan de culturele opbloei in het Noorden, niet alleen in de schilder- en prentkunst, maar ook in de boekillustratie. Zeker zo belangrijk waren het initiatief en de vindingrijkheid van de Hollandse uitgevers. Zij toonden zich bereid tot het nemen van risico door te investeren in kostbare nieuwe illustratiereeksen, onder anderen Willem Jansz. Blaeu en Paulus Aertsz. van Ravesteyn te Amsterdam, Jan Jansz. in Arnhem. Als techniek werd doorgaans de ets verkozen, waarbij delen met de burijn werden opgewerkt. Welgestelden lieten de illustraties soms inkleuren door afzetters.

Na 1635 stelden uitgevers zich vaak tevreden met herdrukken of kopieën van oudere illustratiereeksen. De toonaangevende prentkunstenaars werden toen niet of nauwelijks meer ingeschakeld. De voornaamste uitgave van die dagen, de Statenbijbel, werd niet van vaste tekstillustraties voorzien. Prentuitgevers, zoals Claes Jansz. Visscher in Amsterdam, speelden echter al snel in op de vraag naar bijbels beeldmateriaal. Ze boden losse prentenreeksen te koop aan die achteraf in de bijbels konden worden bijgebonden. Typerend is dat ook zij geen nieuwe reeksen lieten ontwerpen, maar gebruik maakten van vaak decennia-oude Antwerpse koperplaten. De katholieke bijbeluitgave van Pieter Jacobsz. Paets (1657) bevat evenmin oorspronkelijke illustraties. De erin opgenomen houtsneden van de familie Van Sichem zijn merendeels gebaseerd op zestiende-eeuwse voorbeelden. Pas met Romeyn de Hooghe en Jan Luyken kreeg de bijbelillustratie weer een creatieve impuls.

De twee laatstgenoemde kunstenaars waren ook meer in het algemeen verantwoordelijk voor de opbloei van de boekillustratie in de laatste decennia van de zeventiende eeuw. De Hooghe tekende voor zo'n 2800 illustraties. De al even productieve Jan Luyken maakte samen met zijn zoon Casper bijna 4500 prenten, waarvan vele boekillustraties. De nieuwe bloei duurde voort tot in het eerste kwart van de achttiende eeuw, met de classicistisch-academische illustratiekunst van onder anderen Jan Goeree en het eveneens op Franse leest geschoeide werk van Bernard Picart.

Het floreren van de boekillustratie in de Gouden Eeuw, kwalitatief ofwel kwantitatief, was slechts mogelijk bij de gratie van een gretige markt. Illustraties moeten een enorme aantrekkingskracht hebben gehad voor grote delen van het publiek. In de eerste plaats maakten zij een boek visueel aantrekkelijker. Dat begon al bij de titelprenten, die in deze periode hun karakteristieke monumentaal-allegorische vorm kregen. Zij dienden vaak als lokmiddel, terwijl de prenten in de tekst voor een aangename afwisseling zorgden. In de tweede plaats waren illustraties inhoudelijk gezien belangrijke aanvullingen op de tekst. Ook zij die niet in staat waren te reizen, konden er een indruk door krijgen van verre streken en vreemde volken, van de meest exotische planten en dieren. Politieke en militaire gebeurtenissen, thuis en in den vreemde, werden aanschouwelijk uitgebeeld, terwijl men dankzij portretten als het ware kennis kon maken met de groten uit de geschiedenis, met de coryfeeën van de eigen tijd en ook met de auteurs van de boeken die men las.


auteur: Peter van der Coelen
 
 


Illustraties en decoratie