|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1.1.3: 1460 - 1585 - Papier (incl. productie, watermerken, papierhandel)In de vijftiende eeuw werd het papier de belangrijkste drager van teksten. Behalve op het sinds eeuwen gebruikelijke perkament werd er steeds meer op papier geschreven, en zonder papier zou de massale boekproductie na de uitvinding van de drukkunst in circa 1455, niet mogelijk zijn geweest. In de Nederlanden verschenen de eerste gedateerde drukken in 1473 in Aalst en in Utrecht, waaraan de ongedateerde, maar soms vóór dat jaar dateerbare drukken van de Nederlandse prototypografie gedeeltelijk voorafgingen. Handgeschept papier werd gemaakt van lompen. Voor de verwerking hiervan tot pulp waren schoon water en energie nodig die door papiermolens (water- en later windmolens) geleverd werd. De met zeven of schepvormen geschepte vellen werden gekoetst, gedroogd, gelijmd en gepolijst. In de periode tot 1585, werd er in het huidige Nederland geen papier gemaakt, en in België zo beperkt, dat bijna al het papier voor de Nederlandse drukkerijen geïmporteerd moest worden. Op een paar uitzonderingen na (Duitsland en Italië), kwam het uit Noordoost-Frankrijk: Elzas, Vogezen, Lotharingen, Bourgondië en Champagne met als belangrijkste centrum Troyes. Over de papieraanschaf door Nederlandse incunabeldrukkers zijn nauwelijks gegevens gepubliceerd. Voor de zestiende eeuw zijn er archiefgegevens bekend over papieraankopen voor de drukkerij van Papiersoorten worden gekenmerkt door de afmetingen van het geschepte vel en door het watermerk. De gebruikelijke maten voor de vellen waren in de vijftiende eeuw, en in de zestiende ook nog grotendeels: imperiaal circa 49x74 cm; royaal circa 43x62 cm; mediaan circa 35x51 cm; kanselarij circa 32x45 cm. Van de tweeduizend in de Nederlanden op papier gedrukte incunabelen zijn er maar drie edities gedrukt op mediaanpapier en twaalf op royaalpapier. De rest is op het kleinere kanselarijpapier gedrukt. Het belangrijkste kenmerk van papier is het watermerk. Bijna zonder uitzondering had al het gebruikte papier een watermerk. In de Nederlandse incunabelen was dat in overweldigende meerderheid de gotische letter p in allerlei types. In het zestiende-eeuwse papier gingen de watermerken geregeld vergezeld van namen of initialen van papierfabrikanten. Omdat papier in deze periode altijd met twee zeven werd geschept, wordt een papiersoort gekenmerkt door twee watermerken, die zeer op elkaar lijken, maar zich onderscheiden, doordat het ene in de linker en het andere in de rechter zeefhelft is aangebracht. Watermerken kunnen gereproduceerd worden door middel van overtrekkingen of beter door wrijfsels of beta- of elektronenradiografieën. Dankzij deze technieken is het mogelijk de identiteit van watermerken vast te stellen en tot dateringen te komen. Omdat vooral incunabelen vaak ongedateerd zijn, loont hier ná het lettertypenonderzoek, het papieronderzoek. Wanneer hetzelfde papier gebruikt wordt in zowel ongedateerde drukken als in gedateerde, dan zijn die overeenkomstig te dateren. auteur: G. van Thienen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|