1.0: 1460 - 1585 - Inleiding


De intrede van de drukkunst in de Nederlanden is in duisternis gehuld. Of Nederland een rol gespeeld heeft bij de uitvinding van het drukken met losse letter is door de eeuwen heen omstreden. Zeker is nu dat de drukkunst zich over Europa verbreid heeft vanuit Mainz, beginnend omstreeks 1455, en dat de vroegste overgeleverde drukjes die met Nederland in verband gebracht worden niet eerder dan acht of tien jaar later zijn ontstaan. Zij staan bekend als de Nederlandse prototypografie en vormen een treffend contrast met de folianten van bijbels, kerkvaders, canoniek recht en klassieke teksten die in Mainz en enkele jaren later in Bamberg, Straatsburg, Rome en Venetië gedrukt werden, bestemd voor kloosters en kerken. De vroegste Nederlandse drukjes waren schoolboekjes, te gebruiken voor het elementair onderwijs in het Latijn. De intimiteit van het boek bestemd voor de individuele lezer, jong of oud, is een kenmerk gebleven voor het Nederlandse gedrukte boek van de vijftiende en zestiende eeuw, schoolboeken, werken van devotie en literaire teksten, in het Latijn en in het Nederlands. Veel van deze incunabelen en postincunabelen leenden zich tot illustratie, eerst met houtsneden en in de zestiende eeuw ook met kopergravures. Er werd echter in de Nederlanden ook voor geleerden gedrukt, vooral in Leuven met zijn jonge universiteit, maar ook in Deventer, in het bijzonder door drukkers die eerst elders gewerkt hadden. Johan van Westfalen, zijn broer Conrad en zijn partner Dirk Martens van Aalst moeten ieder Venetië en Padua bezocht hebben voor zij in 1473, respectievelijk 1476, begonnen te werken in Aalst en Leuven. Een dergelijke invloed is te bespeuren in het humanistische fonds van Nicolaes Ketelaer en Gheraert de Leempt in Utrecht (1473-1474), en Richard Pafraetwas in zijn eerste jaren (hij begon in 1477) sterk beïnvloed door de cultuur van Keulen, waar hij vandaan kwam.

Drukkers in de Nederlanden werkten niet alleen voor eigen kring. Al vroeg ontstond productie voor een markt die zich uitstrekte naar Engeland, Noord-Frankrijk en Noord-Duitsland. Behalve in het Latijn en in het Nederlands werd er in de vijftiende eeuw gedrukt in het Engels, Frans, Nederduits en Fries. Tegen het eind van de vijftiende eeuw en gedurende de Reformatie was het zwaartepunt naar Antwerpen verschoven, waar Engelse bijbelvertalingen en andere protestantse teksten gedrukt werden - en met de dood bestraft - totdat ketterse drukkers zich buiten het keizerlijk gezag naar Emden of Wesel verplaatsten. De glorie van het Antwerpse drukken vond haar apotheose in de drukkerij van Christoffel Plantijn en zijn tijdgenoot Willem Silvius, en de hoge ontwikkeling van de typografie en van het boekbinden daar omheen. Deze fase eindigde in 1583 toen Plantijn naar Leiden vertrok, waar hij de drukkerij overnam van Willem Silvius die al eerder uitgeweken was. Van toen af aan - en na de val van Antwerpen in 1585 - namen Leiden en Amsterdam de belangrijke rol over die Antwerpen in de wereld van het boek gespeeld had.

De handel in gedrukte boeken en in de materialen die daarbij gebruikt werden, was van het begin af internationaal. Talrijke, vooral Noord-Nederlandse drukkers, werkten in de vijftiende eeuw in Italiaanse steden en legden contacten die zich verder uitbreidden in de boekhandel. Papier werd meestal betrokken in Noordoost-Frankrijk. Stempels en matrijzen voor de letter werden bij voorkeur gekocht in Venetië, Neurenberg, Basel en Keulen en zelfs in Napels, totdat aan het eind van de vijftiende eeuw in Antwerpen een traditie ontstond die de markt veroverde en ongetwijfeld bijdroeg tot het kenmerkende karakter van de boeken gedrukt door Christoffel Plantijn. Illustratiemateriaal werd echter niet van elders betrokken. Een sterke traditie in de beeldende kunst vond nieuwe expressievormen in houtsneden en metaalgravures. Boekbinden was ook meestal het werk van de detailhandelaar (stationarius) van wie het boek gekocht werd, want het vervoer van boeken op grote schaal was meestal in vaten of manden, ongebonden, in losse vellen (in albis).

Wat Nederlanders bezaten, lazen of raadpleegden bleef niet beperkt tot wat in de Nederlanden geproduceerd was. De kernen van het oude bezit van universiteitsbibliotheken als die in Groningen en Utrecht, de Athenaeum Bibliotheek in Deventer, de Stadsbibliotheek in Haarlem en de Librije in Zutphen getuigen nog steeds van de wijdvertakte contacten van de boekhandel in deze vroege periode.

Een boek is een verplaatsbare tekst, een artefact vervaardigd om een tekst over te dragen, in welke vorm dan ook - handschrift of druk, kleitablet, rol of codex. Een gedrukte tekst is gemaakt om overgedragen te worden aan tijdgenoten, zowel bekend als onbekend, want van een gedrukt boek moet een oplage van een aantal exemplaren verkocht worden. Het drukken van een boek betekent een aanzienlijke investering in materialen. Misschien de belangrijkste ontwikkeling die de drukkunst meebracht, is dat het boek niet meer - zoals met handschriften over het algemeen het geval was - door de maker gericht werd tot een aan hem bekend veronderstelde lezer, maar toegankelijk moest zijn voor een veel ruimer publiek, buiten de gezichtskring van de maker (of uitgever). De lagere prijs van gedrukte boeken droeg bij tot het vergroten van de lezerskring. De depersonalisering van de vormgeving had onmiddellijk invloed op de aard van de typografie, en op het taalgebruik. Het gedrukte boek verloor de individualiteit en de nuances van het handschriftelijke boek, maar de onvermijdelijke regelmaat van de drukkunst leidde tot betere bruikbaarheid en tot nieuwe esthetiek.


auteur: L. Hellinga
 
 


Inleiding



lezerspubliek

Definitie: verzamelnaam voor de consumenten van (een bepaald soort) drukwerk.